Teelt, terroir en kenmerken van de druif
Nerello Cappuccio groeit vrijwel uitsluitend op Sicilië, met de noordhellingen van de Etna als belangrijkste gebied. De druif gedijt goed op vulkanische bodems en op grote hoogte (600–900 meter), waar het microklimaat zorgt voor een langzame rijping. De trossen zijn compact, met donkerblauwe bessen en een dunne, aromatische schil. Hij is gevoelig voor rot, maar levert bij zorgvuldige teelt sappige, aromatische druiven op.
Typisch voor Nerello Cappuccio zijn de levendige kleur, de geuren van kers, kruiden en viooltjes, en de soepele tannines. Hij is zachter en ronder dan Nerello Mascalese, en wordt daarom vaak gebruikt om wijnen toegankelijker te maken.
Wijnstijl en gebruik in blends
Je komt Nerello Cappuccio vooral tegen in Etna Rosso DOC, waar hij maximaal 20% van de blend mag uitmaken. Zijn rol is ondersteunend: hij verzacht de vaak hoekige Mascalese en voegt kleur en geur toe. Wijnen met Cappuccio in de blend zijn doorgaans wat ronder, fruitiger en sneller op dronk. In zeldzame gevallen maakt men monocépage-wijnen van deze druif – vaak experimenteel, maar interessant voor de liefhebber.
De wijnstijl varieert van medium tot vol, met aroma’s van rood fruit, peper, viool, specerijen en soms een licht rokerige ondertoon. De zuren zijn gematigd, de tannines zijdezacht. Cappuccio-wijnen zijn toegankelijker dan veel andere Etna-wijnen, en daardoor ook geliefd bij een breder publiek.